John 11

1En er was een zeker man krank, genaamd Lazarus, van Bethanië, uit het vlek van Maria en haar zuster Martha.
 Maria en haar Dat is, waar Maria en Martha woonden, Luk 10:38 ; Joh 12:1 . Van de ligging van dit vlek zie vs.18.
2( Maria nu was degene, die den Heere gezalfd heeft met zalf, en Zijn voeten afgedroogd heeft met haar haren; welker broeder Lazarus krank was.)
 gezalfd heeft Zie hiervan in Joh 12:3 .
3Zijn zusters dan zonden tot Hem, zeggende: Heere, zie, dien Gij liefhebt, is krank.
 zonden tot Hem, Namelijk naar Bethabara over de Jordaan, waar Hij toen was. Zie Joh 10:40 .
4En Jezus, dat horende, zeide: Deze krankheid is niet tot den dood, maar ter heerlijkheid Gods; opdat de Zone Gods door dezelve verheerlijkt worde.
 tot den dood, Namelijk om daarin te blijven; namelijk tot den tijd der algemene opstanding.
,
 ter heerlijkheid Grieks voor de eer Gods.
,
 dezelve Namelijk krankheid, gelijk het Griekse woord klaarlijk uitwijst.
,
 verheerlijkt worde Namelijk als Hij hem wederom van de doden zal opwekken.
5Jezus nu had Martha, en haar zuster, en Lazarus lief. 6Als Hij dan gehoord had, dat hij krank was, toen bleef Hij nog twee dagen in de plaats, waar Hij was. 7Daarna zeide Hij verder tot de discipelen: Laat ons wederom naar Judea gaan.
  naar Judea gaan Namelijk waar Hij uitgeweken was, omdat de Joden Hem wilden stenigen; Joh 10:40 .
8De discipelen zeiden tot Hem: Rabbi! de Joden hebben U nu onlangs gezocht te stenigen, en gaat Gij wederom derwaarts?
 nu onlangs Want het was omtrent twee maanden geleden.
,
 derwaarts? Namelijk om u daar in gevaar te begeven.
9Jezus antwoordde: Zijn er niet twaalf uren in den dag? Indiën iemand in den dag wandelt, zo stoot hij zich niet, overmits hij het licht dezer wereld ziet;
 twaalf uren Dit moet verstaan worden naar de rekening der Joden, die de uren telden van den opgang der zon tot den ondergang, en deelden den dag altijd af in twaalf uren. Zie ook Mat 20:3 .
,
 in den dag? Grieks des daags.
,
 dag wandelt, Christus' vergelijkt hier Zijn leven bij den dag en Zijn sterven bij den nacht, gelijk ook Joh 9:4 , en wil daarmede zeggen dat gelijk de dag zekere uren heeft, namelijk zolang het licht der wereld, dat is de zon, schijnt, dat ook alzo Zijn leven op aarde een zeker perk of tijd heeft van zijnen Vader gesteld, vóór welken de mensen Hem het leven niet zullen kunnen benemen, of verhinderen de werken Zijns beroeps uit te voeren. Maar als die tijd zal verstreken zijn, dat zij alsdan macht zullen krijgen om Hem te doden.
10Maar indien iemand in den nacht wandelt, zo stoot hij zich, overmits het licht in hem niet is.
 in hem niet is Dat is, in zijne ogen niet schijnt.
11Dit sprak Hij; en daarna zeide Hij tot hen: Lazarus, onze vriend, slaapt; maar Ik ga heen, om hem uit den slaap op te wekken. 12Zijn discipelen dan zeiden: Heere, indien hij slaapt, zo zal hij gezond worden.
 gezond worden Grieks behouden worden; dat is, dat is een goed teken dat hij van de ziekte zal genezen.
13Doch Jezus had gesproken van zijn dood; maar zij meenden, dat Hij sprak van de rust des slaaps.
 de rust des Dat is, van den natuurlijken en eigenlijk genaamden slaap.
14Toen zeide dan Jezus tot hen vrijuit: Lazarus is gestorven. 15En Ik ben blijde om uwentwil, dat Ik daar niet geweest ben , opdat gij geloven moogt; doch laat ons tot hem gaan.
 geloven moogt; Dat is, in uw geloof door zijne opwekking gesterkt worden.
16Thomas dan, genaamd Didymus, zeide tot zijn medediscipelen: Laat ons ook gaan, opdat wij met Hem sterven.
 Didymus, Dat is, tweeling, met welk Grieks woord het Hebreeuwse woord Thomas uitgelegd wordt, gelijk Cefas door het woord Petrus ; Joh 1:43 .
,
 Hem sterven Namelijk Christus onzen Meester, dewijl Hij immers zich in gevaar wil begeven. Zie vs.8.
17Jezus dan, gekomen zijnde, vond, dat hij nu vier dagen in het graf geweest was.
 in het graf Grieks in het graf had; dat is gelegen had.
18( Bethanië nu was nabij Jeruzalem, omtrent vijftien stadiën van daar.)
  stadiën Een stadie houdt honderd vijf en twintig schreden; en vijftien stadiën maken wat meer dan een half uur gaans. Zie Luk 24:13 .
19En velen uit de Joden waren gekomen tot Martha en Maria, opdat zij haar vertroosten zouden over haar broeder.
 Joden waren Namelijk die te Jeruzalem en daaromtrent, gelijk vs.18 uitwijst, woonden.
,
 tot Martha Grieks tot de vrouwen omtrent Martha en Maria zijnde.
,
 zij haar vertroosten Namelijk de Joden.
20Martha dan, als zij hoorde, dat Jezus kwam, ging Hem tegemoet; doch Maria bleef in huis zitten.
 bleef in huis zitten Grieks zat in het huis.
21Zo zeide Martha dan tot Jezus: Heere, waart Gij hier geweest, zo ware mijn broeder niet gestorven;
 zo ware mijn Dat is, ik vertrouw dat gij hem van zijne krankheid zoudt genezen hebben.
22Maar ook nu weet ik, dat alles, wat Gij van God begeren zult, God U het geven zal.
 alles, wat Gij Namelijk zelfs ook dat mijn broeder weder levend worde.
23Jezus zeide tot haar: Uw broeder zal wederopstaan. 24Martha zeide tot Hem: Ik weet, dat hij opstaan zal in de opstanding ten laatsten dage.
 in de opstanding Dat is, in de algemene opstanding aller mensen.
,
 laatsten dage Namelijk dezer wereld.
25Jezus zeide tot haar: Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven;
 Ik ben de Opstanding Dat is, ik ben de bewerker en oorzaak der opstanding en des levens.
,
 leven, al ware Dat is, zal tot het eeuwige leven weder opgewekt worden.
,
 gestorven; Namelijk naar het lichaam.
26En een iegelijk, die leeft, en in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid. Gelooft gij dat?
 niet sterven in Namelijk den eeuwigen en tweeden dood; Rev 20:6 .
27Zij zeide tot Hem: Ja, Heere; ik heb geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zone Gods, Die in de wereld komen zou. 28En dit gezegd hebbende, ging zij heen, en riep Maria, haar zuster, heimelijk, zeggende: De Meester is daar, en Hij roept u. 29Deze, als zij dat hoorde, stond haastelijk op, en ging tot Hem. 30( Jezus nu was nog in het vlek niet gekomen, maar was in de plaats, waar Hem Martha tegemoet gekomen was.)
 het vlek niet Namelijk van Bethanië.
31De Joden dan, die met haar in het huis waren, en haar vertroostten, ziende Maria, dat zij haastelijk opstond en uitging, volgden haar, zeggende: Zij gaat naar het graf, opdat zij aldaar wene.
 het graf, opdat Namelijk dat buiten het vlek was, naar de gewoonte der Joden.
32Maria dan, als zij kwam, waar Jezus was, en Hem zag, viel aan Zijn voeten, zeggende tot Hem: Heere, indien Gij hier geweest waart, zo ware mijn broeder niet gestorven. 33Jezus dan, als Hij haar zag wenen, en de Joden, die met haar kwamen, ook wenen, werd zeer bewogen in den geest, en ontroerde Zichzelven;
 zeer bewogen Of, zeer gestoord, in zijn gemoed. Zie ook vs.38.
,
 ontroerde Zichzelven; Namelijk door medelijden en droefheid; Heb 4:15 .
34En zeide: Waar hebt gij hem gelegd? Zij zeiden tot Hem: Heere, kom en zie het. 35Jezus weende.
 weende Of, liet tranen.
36De Joden dan zeiden: Ziet, hoe lief Hij hem had! 37En sommigen uit hen zeiden: Kon Hij, Die de ogen des blinden geopend heeft, niet maken, dat ook deze niet gestorven ware? 38Jezus dan wederom in Zichzelven zeer bewogen zijnde, kwam tot het graf; en het was een spelonk, en een steen was daarop gelegd.
 daarop gelegd Of daartegen.
39Jezus zeide: Neemt den steen weg. Martha, de zuster des gestorvenen, zeide tot Hem: Heere, hij riekt nu al, want hij heeft vier dagen aldaar gelegen.
 aldaar gelegen Namelijk in het graf, gelijk blijkt uit vs.17. Grieks hij is vierdagig.
40Jezus zeide tot haar: Heb Ik u niet gezegd, dat, zo gij gelooft, gij de heerlijkheid Gods zien zult?
 de heerlijkheid Dat is, de wonderbaarlijke opwekking uws broeders, waardoor de kracht Gods gezien en Zijne eer verbreid wordt.
41Zij namen dan den steen weg, waar de gestorvene lag. En Jezus hief de ogen opwaarts, en zeide: Vader, Ik dank U, dat Gij Mij gehoord hebt.
 lag Grieks was liggende.
,
 zeide Vader, Christus bidt Zijnen Vader, niet omdat Hij als Zoon Gods de macht niet zou hebben om doden te verwekken, Joh 5:21 ; maar omdat Hij als Middelaar Zich in het gebruik dezer macht den wil des Vaders had onderworpen; Phi 2:7-8 ; Heb 10:7 .
42Doch Ik wist, dat Gij Mij altijd hoort; maar om der schare wil, die rondom staat, heb Ik dit gezegd, opdat zij zouden geloven, dat Gij Mij gezonden hebt. 43En als Hij dit gezegd had, riep Hij met grote stemme: Lazarus, kom uit! 44En de gestorvene kwam uit, gebonden aan handen en voeten met grafdoeken, en zijn aangezicht was omwonden met een zweetdoek. Jezus zeide tot hen: Ontbindt hem, en laat hem heengaan.
 grafdoeken, en Of, windselbanden, waar Hij mede begraven was, naar de gewoonte der Joden; Joh 20:6-7 .
45Velen dan uit de Joden, die tot Maria gekomen waren, en aanschouwd hadden, hetgeen Jezus gedaan had, geloofden in Hem. 46Maar sommigen van hen gingen tot de Farizeën, en zeiden tot hen, hetgeen Jezus gedaan had. 47De overpriesters dan en de Farizeën vergaderden den raad, en zeiden: Wat zullen wij doen? want deze Mens doet vele tekenen.
 den raad, Grieks Synedrion; van welken zie Mat 5:22 .
48Indiën wij Hem alzo laten geworden, zij zullen allen in Hem geloven, en de Romeinen zullen komen, en wegnemen beide onze plaats en volk.
 laten geworden, Grieks aflaten.
,
 komen, en wegnemen Namelijk tegen ons als tegen rebellen.
,
 onze plaats en volk De stad en tempel van Jeruzalem uitroeien.
49En een uit hen, namelijk Kajafas, die deszelven jaars hogepriester was, zeide tot hen: Gij verstaat niets;
 deszelven jaars Het hogepriesterambt werd toen door de Romeinen vergeven voor zekeren tijd, somwijlen ook van jaar tot jaar, Luk 3:2 ; Act 4:6 , tegen de ordinantie Gods. Zie Num 35:28 ; Jos 20:6 ; Heb 7:23 .
50En gij overlegt niet, dat het ons nut is, dat een mens sterve voor het volk, en het gehele volk niet verloren ga.
 dat een mens Hij verstond dit wel van den wereldlijken stand des Joodsen volks, maar God heeft zijne tong alzo bestuurd, dat hij onwetend geprofeteerd heeft van de vrucht des doods van Christus, tot verzoening en behoudenis der uitverkoren kinderen Gods.
51En dit zeide hij niet uit zichzelven; maar, zijnde hogepriester deszelven jaars, profeteerde hij, dat Jezus sterven zou voor het volk;
 het volk; Namelijk der Joden.
52En niet alleen voor dat volk, maar opdat Hij ook de kinderen Gods, die verstrooid waren, tot een zou vergaderen.
 de kinderen Gods, Dat is, de uitverkorenen uit alle volken door de ganse wereld; Rev 5:9 .
,
 een zou vergaderen Namelijk lichaam, kudde of gemeente; gelijk Joh 10:16 ; Eph 2:14 .
53Van dien dag dan af beraadslaagden zij te zamen, dat zij Hem doden zouden.
 beraadslaagden Dat is, besloten in hun Raad.
54Jezus dan wandelde niet meer vrijelijk onder de Joden; maar ging van daar naar het land bij de woestijn, naar de stad, genaamd Efraïm, en verkeerde aldaar met Zijn discipelen.
 van daar naar Namelijk van Jeruzalem en daaromtrent.
,
  Efraïm Anders, Efrem; welke sommigen menen te wezen de stad Efraïm of Efron, waarvan men leest 2Ch 13:19 .
55En het pascha der Joden was nabij, en velen uit dat land gingen op naar Jeruzalem, voor het pascha, opdat zij zichzelven reinigden.
 pascha der Joden Dit was het laatste pascha, dat Christus gehouden heeft, in hetwelk Hij gekruisigd is.
,
 reinigden Namelijk volgens het bevel Gods; Num 9:6 , en 2Ch 30:15 .
56Zij zochten dan Jezus, en zeiden onder elkander, staande in den tempel: Wat dunkt u? Dunkt u, dat Hij niet komen zal tot het feest?
 Hij niet komen Namelijk Jezus.
57De overpriesters nu en de Farizeën hadden een gebod gegeven, dat, zo iemand wist, waar Hij was, hij het zou te kennen geven, opdat zij Hem mochten vangen.
 gebod gegeven, Dat is, laten afkondigen.
,
 vangen Grieks grijpen.
Copyright information for DutSVVA